Patrick van Engelen, verantwoordelijk voor de PR van Kunstencentrum Waalwijk schrijft circa 1x in de maand een cultuurcolumn. Deze keer geen normale stukje, maar speciaal voor de feestdagen een alternatief kerstverhaal.
Kerst met pasen
Zwalkend en licht beneveld baan ik mij een weg over het modderige kampeerterrein. Mijn doorweekte sneakers vol modder blijven soms een beetje plakken, alsof de grond bedekt is met een dikke laag honing. Het was geweldig vandaag. Een totaal losgeslagen bende en dit was nog maar dag 1.
Hè, kijk daar eens! Een gekke paashaas inclusief mandje eitjes hupst als een malle pietje door de hopen blubber. Op weg naar de wc zeker. De start van zo’n festivalseizoen heeft toch altijd iets speciaals. Denk aan een koe die na een lange winter de wei weer in mag. Dan doe je soms een beetje gek.
Jammer dat het weer wederom heeft verzuimd de zon te laten schijnen. Hopelijk is er nog iets droog in mijn tent. Daar staat hij, mijn mooie rode tijdelijke huis van polyester. Hagelnieuw, maar echt strak staat ie niet. Toch te ‘sloppy’ geweest bij het opzetten.
Met een angstvisioen in mijn hoofd van iets van een scheepsramp en een zinkende reddingssloep (met mij erin), geef ik de rits een slinger. Het valt alles mee. Wat klam en vochtig maar het lijkt geen thuisbasis hier voor een vissenkolonie. Ik hou eigenlijk helemaal niet van kamperen, maar voor festivals maak ik – op dit moment met wat tegenzin - een uitzondering.
Als een aangespoelde zeehond wurm ik mij door de ingang van mijn tent en wriemel me in mijn net iets te kleine slaapzak. Geen zin om mijn kleren uit te doen. Veel te koud en stinken doe je toch op zo’n festival. Niet veel later slaap ik, ondanks de lage temperatuur.
Waarom, echt waarom, moet ik altijd als ik heerlijk warm in mijn dromen ronddwaal naar de wc? Ik snap dat een stevige inname van vloeibare substanties kan leiden tot een bepaalde plasbehoefte, maar waarom niet gewoon morgenochtend? Als ik toch die tent uit moet. Slaapdronken open ik de rits, maar ik wrijf nog eens in mijn ogen als ik besef wat voor landschap voor me ligt.
Een flinke lading sneeuw heeft het campingterrein bedekt. Niet echt de ideale situatie om een wc-wagen te bezoeken. Die modder was erg, maar dit is van een andere orde. In de winter verwacht je zoiets, maar in april? Gelukkig heb ik mijn schoenen en jas nog aan en kan ik meteen de witte weide in.
Met frisse tegenzin stap ik richting toiletten. Maar nog maar net bekomen van mijn verbazing over de witte wereld die plots is ontstaan, dient de volgende onaangename verrassing zich aan. De enorme bouwlampen die het terrein nog enigszins overzichtelijk maakten, zijn met een sissend en krakend geluid uitgevallen. Kortssluiting waarschijnlijk. Gevolg is dat ik nu in het pikdonker verder moet, met daarbij de uitdaging om niet over de vele scheerlijnen te struikelen.
Iets verderop hoor ik muziek. Skrillex? Onder een grote tl-balk, het enige streepje licht op het hele veld, bewegen zwarte silhouetten lichtjes uit de maat. Knettergek, noem ik ze normaal gesproken. Die idioten die een aggregaat meesjouwen naar een festival. Maar nu is dit feestende hoopje mensen onder een krakkemikkige partytent een haast goddelijke hof van eden. Ondanks mijn steeds sterker zeurende blaas neem ik een kijkje. Festivalvolk is vrijwel altijd het meest gastvrije op aarde, maar deze dames en heren zitten duidelijk niet op mij te wachten. Met een getier en gevloek en een halfvol blik bier dat rakelings langs mijn oor scheert, word ik gesommeerd ergens anders mijn vertier te zoeken.
Het begint nu ook als een malle te sneeuwen en mijn lijf schreeuwt steeds meer om een beetje warmte. Met mijn steeds blauwer wordende vingers graai ik de aansteker, die al een jaar onaangeroerd in mijn jaszak zit, tevoorschijn. Het kleine vlammetje voelt even als een weldaad, maar veel gas zit er niet meer in en al snel is mijn enige ‘zwavelstokje’ zo dood als Laura Palmer. Bibberend en stapje voor stapje vervolg ik mijn weg door het donker. Het geluk dat nog maar enkele uren geleden triomfantelijk door mijn aderen stroomde, lijkt even ver weg als mijn eigen warme bed. Een kwart maan weerkaatsend in de sneeuw, geeft me gelukkig nog een beetje zicht.
Ongeveer een meter van mij vandaan, hoor ik een rits naar beneden gaan. Een jongen steekt zijn hoofd naar buiten. De tent waarin hij bivakkeert is vast een 12-persoons, zo groot. Maar ondanks die enorme ruimte, reageert hij negatief als ik heel vriendelijk vraag of ik even droog mag zitten. Misschien schrikt de sneeuw, die inmiddels mijn lichaam van top tot teen bedekt, hem af.
Weer hoor ik geluid. Een heel zacht getokkel. Een gitaar of toch iets anders? Dichterbij wordt het duidelijk. Een blonde vrouw speelt sierlijk op een prachtige harp. Af en toe samplet ze zichzelf of voegt wat elektronica toe. Ze doet het zonder veel opsmuk, sereen zittend op het kleine trappetje van de toiletwagen waar ik naar op zoek was. Na even met open mond naar haar te hebben geluisterd, stelt ze zich voor. “Hoi, ik ben Mary”, zegt ze met zachte stem. “Van achteren Lattimore, maar dat doet er niet zo veel toe in dit verhaal. Nieuwsgierigen kunnen me Googlen. Moest jij niet naar de wc?”
In de toiletwagen zit achter een witte houten balie een oude vrouw in bloemetjesjurk een baby te haken. Even kijkt ze omhoog en vraagt of ik een Museumkaart heb. Natuurlijk. Iedereen zou die eentje moeten hebben. Achter de talloze musea die Nederland rijk is, bevinden zich werelden vol schoonheid, kennis, wijsheid en historie. De vrouw scant de pas en zegt vriendelijk: “U mag daar door die deur.”
Ken je het geluid van piepende deuren uit enge films? Nou, zo’n ‘squeek’ hoor ik op het moment dat ik de aangewezen deur open, maar het beeld dat ik voor me zie, is zeker geen horror. Zo’n dertig breakdancers, als het er niet meer zijn, stuiteren met gigantische snelheden over een enorme zwart-wit geblokte vloer. Een echt spektakel.
Achteraf blijk ik naar air-flares, elbow spins, jackhammers, windmills, helicopters en sweeps te kijken. Ik had op dat moment ook geen idee van al die benamingen. Maar de schrijver van dit verhaal heeft ze voor jullie opgezocht.
Rondom de wonderbaarlijk over de vloer buitelende en rollende breakers, hangt een groot lang rood gordijn met dikke plooien. Ik besluit op onderzoek te gaan. Mijn handpalm glijdt voorzichtig over het zachte fluweel. Al vrij snel vind ik een opening. Maar geen wc. Wel een heupwiegende man die verdacht veel op Elvis Presley lijkt. Als hij mij ziet, stelt hij zich met uitgestoken hand vriendelijk voor. “Hi, i am Elvis. Sometimes called the king of rock ’n roll." Ik begroet hem vriendelijk, maar beschouw hem in eerste instantie vooral als een malloot. Tot hij begint te zingen. Zijn ‘hounddog’ klinkt zo levensecht en krachtig dat ik wel moet concluderen hier met de echte Elvis van doen te hebben. Iets dat niet kan, want die man is allang dood. Voor ik doordraai, maar snel door het volgende gordijn kruipen.
Nu sta ik tussen de grassprieten. Om me heen staan enorme paddenstoelen met felle kleuren. Ze hebben deurtjes, ramen en zelfs vrolijke bloemen voor het kozijn. De wezens die hier rondlopen zijn net zo groot als ik, maar zijn blauw en hebben een witte pyjama en een gekke muts op hun hoofd. Laat ik ze maar gewoon benoemen bij hun soortnaam: smurfen. Volgende gordijn.
In deze ruimte zit een kalende man met groot voorhoofd achter een houten bureau driftig te schrijven met een pennenveer. Af en toe roept hij wat in het Engels: “To be or not to be, that is the question.” De man vraagt twijfelend aan mij of het zinnetje dat hij zojuist hardop heeft bedacht goed genoeg is om op te schrijven. Ik leg hem uit dat hij zojuist een beroemde zin uit Hamlet declameerde, een echte toneelklassieker. Niet echt een proeve van originaliteit. Tot de conclusie komen dat ik hier te maken heb met de echte William Shakespeare, doe ik pas later.
De volgende kamer is een witte kubus waarin mijn ogen direct aangetrokken door een enorm zwart-wit schilderij waarop amorfe lichamen het uit lijken te schreeuwen van pijn en verdriet. Het is de Guernica, een van de bekendste meesterwerken van Picasso. Waarschijnlijk een kopie, maar wat echt is en wat niet, durf ik eigenlijk niet meer te zeggen. Na wat minuten staren naar het indrukwekkende doek, begint mijn drang naar een toilet toch echt zorgelijke vormen aan te nemen. Haastig zwaai ik een volgend rood gordijn open.
In een donker hoekje zit een oude man muziekschrift te noteren. Ik denk dat hij slecht ziet, want zijn ogen bevinden zich bijna op het papier. Hij mompelt wat in het Duits over ‘Kunst’ en ‘Fuge’ en neuriet zacht een melodie die me weemoedig stemt. De mineurklanken zijn dan weliswaar niet vrolijk maar te mooi om meteen maar weer weg te lopen. Terwijl ik wegdroom in de muziek, verschijnt midden in de ruimte een straal licht met daarin een sierlijk dansende ballerina. Anna Pavlova? Van achter het volgende rode gordijn komt een man aanlopen. Het is Leonard Cohen! Hij begint zacht maar intens te zingmompelen:
Now I've heard there was a secret chord
That David played, and it pleased the Lord
But you don't really care for music, do you?
Zijn toch licht onvaste stem is prachtig in zijn kwetsbaarheid en hoewel mijn lichaam nog koud is, ben ik van binnen al een stuk warmer van al het moois dat ik hier zag en hoorde. In een toiletwagen notabene. Ik schuif nog maar een rood gordijn open.
De vaste grond onder me is verdwenen. Ik zweef op een wolk door een donkere hemel vol sterren. In de verte dwarrelt een engel met enorme vleugels naar mij toe. Ze zingt een vrolijk ‘oh, ooh, oh, ooh, oh, ooh’. Het is Beyonce, ongetwijfeld de echte, die blijkbaar toch liever over ‘gek verliefd zijn’ zingt dan dat ze de cowboy uithangt. Echt of onecht, wat maakt het eigenlijk uit als je verbeelding in staat is om alles te scheppen dat je maar kunt bedenken. Mijn wolk zweeft langzaam richting een toiletdeur en voor ik het goed en wel in de gaten heb, is mijn blaas weer tot rust gekomen.
Mijn lichaam is niet meer koud en wonderbaarlijk genoeg is mijn jas weer helemaal droog. Voor me staat een jonge vrouw voor een wasbak in badjas achteloos haar tanden te poetsen alsof er niets is gebeurd. Buiten wordt het langzaam licht, maar boven de toiletwagen is hoog in de hemel nog net een ster te zien, veel feller dan alle andere sterren. Het lijkt wel kerstmis.
Uw Kerstengel